Op mijn loopparcours kom ik
telkens een oude man op een bank tegen. Hij zit, zoals alleen mannen van een bepaalde leeftijd op hun gemak kunnen zitten, een pijp te roken terwijl hij de
voorbijgangers observeert. Soms vindt hij een aanspreekpunt om zijn
eenzame dagen te verlichten en heeft de man met de hond ook zijn goede daad van
de dag gedaan.
Als ik hem zie probeer ik én de
‘berg’ op te lopen én mijn adem in te houden om de pijpgeur te slim af te
zijn. Waar ik hem al verschillende keren voor verwenste, vooral
omdat het zeker 2 minuten duurt voordat mijn hartslag weer normaal
is. Maar dan bedenk ik dat het beter is dat zo’n man zijn dagen
op een bankje doorbrengt dan een café rijk te maken.
Vorige week echter zat hij er
niet. Ik begon me af te vragen wat er
met hem gebeurd is. Is hij verhuisd naar
een rusthuis en zit hij dààr nu op een bankje? Is hij ziek geworden
en kan hij zijn huis niet meer uit? Of erger?
Die vragen komen uit een algemene interesse in (het gedrag) van
mensen. Ik koos niet voor niks de job die ik nu doe.
Een boek of een film vind ik op
zijn best wanneer uitgelegd wordt hoe iemand geworden is zoals hij
is. Als ik ergens kom waar nog andere mensen zijn (op een terrasje,
op de trein, …), zit ik mensen soms zo hard aan te staren of zijn mijn oren zo
erg gespitst dat ik niet meer subtiel kan observeren en mijn man me tot orde
moet roepen.
Het is moeilijk om een
inschatting te maken van een mens, niemand is gelijk en dat maakt het net zo
boeiend. De grijstinten. Dat iemand zo grof reageert
omdat ze een slechte dag gehad hebben en niet om wat jij deed. Die
studie is een levenswerk.
Gisteren ging ik opnieuw lopen
en gelukkig zat hij daar weer. De man op zijn vertrouwde
bankje. En deze keer probeerde ik mijn adem niet in te houden, maar
snoof ik de bekende geur met plezier in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten